Terwijl hun film Dreaming Walls: inside the Chelsea Hotel speelt tijdens Film Fest Gent 2022, zitten Maya Duverdier en Amélie van Elmbt met mij in Frituur Marcel naast Kinepolis. We hebben een gesprek over hun vriendschap en samenwerking, over de helpende hand van Martin Scorsese en over de staat van de documentaire als medium. Hun film is vanaf 9 november te zien in de zalen en maakt deel uit van de competitie van het Brussels Art Film Festival.
Maya: Amélie en ik zijn al heel lang vrienden. Tien jaar geleden gaf ik haar Just Kids, het boek van Patti Smith over het Chelsea Hotel in New York. We waren gefascineerd en geïnspireerd door het leven van al die artiesten in de jaren zeventig en alle mythes er rond. Vier jaar geleden waren we samen in New York om haar vorige film te presenteren, Drôle de père (2017), en de bioscoop was in dezelfde straat als het Chelsea Hotel. We besloten naar binnen te gaan, maar werden eruit geschopt door de portier omdat het hotel gerenoveerd werd. Het was gesloten voor het publiek, maar er woonden nog steeds mensen. In de lobby ontmoetten we toevallig één van de bewoners, Merle. Ze trok onze aandacht. Ze begon te vertellen over wat er gaande was in the Chelsea. We hebben haar dan uitgenodigd voor de vertoning van Amélie’s film, en toen nodigde zij ons uit op haar kamer.
Toen ontdekten we de echte reden van de renovatie: het hotel werd omgebouwd tot een luxe hotel. De transformatie van het deze plek en haar geschiedenis, die altijd een toevluchtsoord was voor kunstenaars, stond op het punt te veranderen, terwijl er nog mensen woonden die er hun hele leven hebben doorgebracht.
Hoe verschilt jullie film van al die andere films over the Chelsea Hotel?
Maya: Onze film is een portret van het hotel op dit moment, door middel van zeven personages die er nog steeds wonen. Er zijn veel films over het Chelsea Hotel, over grote namen zoals Janis Joplin en Leonard Cohen en allerlei roddels. Vaak wordt de echte geschiedenis van een plek volledig uitgewist. Wat overblijft zijn enkel de grote namen. Maar de echte vruchtbare bodem van the Chelsea zijn de mensen die er hun hele leven woonden, die er elke dag kunst creëerden. Het hotel was een contra-institutionele plek waar iedereen elkaar kon ontmoeten. Het was een plek waar uitwisseling tot stand kon komen met mensen uit verschillende sociale klassen, met verschillende kennis en verschillende achtergronden, bekende en onbekende kunstenaars, kunstenaars zonder geld, … We vonden dat we daar een film over moesten maken, als een soort archief van die mensen hun leven.
Voor wie maakten jullie de documentaire dan? Voor de huidige bewoners?
Amélie: Als je een film maakt, maak je hem altijd voor het publiek. Om een verhaal te delen, om anderen hun verhaal te delen. Maar ook om zichtbaar te maken dat als we kunstenaars of makers zijn, we altijd twijfelen en altijd moeten experimenteren.
Maya: Op een gegeven moment had ik het gevoel dat we bevoorrecht waren, toen we Merle ontmoetten en zij ons haar verhaal en vertelde. Wij mogen op dat moment op deze plek zijn, terwijl andere mensen eruit geschopt werden. Wij waren daar en de bewoners vertrouwden ons. We hadden een soort missie, zo voelde het. Ze worden allemaal erg oud en zullen uiteraard ooit sterven. Zij wilden hun verhalen met ons delen, dus moesten wij die vastnemen en delen met de wereld.
In de film zegt iemand: “Het zijn de bewoners die het huis maken”. Jullie als makers daar aanwezig in the Chelsea – door er te zijn en er ook kunst te maken – werden deel van de geschiedenis van het Chelsea Hotel. Wat prachtig is!
Amélie: Op een bepaalde manier is dat waar. Ja… Veel mensen kwamen er gewoon en begonnen te creëren en dingen gebeurden, omringd door kunstenaars in een plaats van creatie. Dat is precies wat er met ons gebeurde.
Maya: Ja, we waren als één van hen.
Maar misschien zijn jullie wel de laatste…
Amélie: We zijn de laatste in deze precaire staat van kunstenaarschap. Alle artiesten die hierna naar the Chelsea zullen gaan, zullen rijke artiesten zijn die al bekend zijn. Mensen met een welgestelde afkomst, van een sociale klasse die hen in staat stelt om de huur te betalen die nu gevraagd wordt voor een kamer. Het is super triest. Het hotel is nu heropend. Alles is uniform, gestandaardiseerd. Zelfs in de kamers, het meubilair, alles ziet er hetzelfde uit. Het gevoel van de verscheidenheid van mensen, de authenticiteit is echt weg.
Wat een verlies, ook voor alle kunstenaars die er nog wonen, alle mensen die je volgde. Jullie zeiden dat ze echt het gevoel hadden dat ze jullie vertrouwden. Dat is voelbaar wanneer ik naar de film kijk. Bijvoorbeeld de scènes waarin Merle danst door de gangen van het hotel, hoe zijn die tot stand gekomen?
Amélie: Dat deed ze zelfs zonder de camera, ze doet het gewoon. Al deed ze het ook omdat we naar haar keken. Ze wist dat we wilden filmen, maar er was altijd een gevoel van gelijkwaardigheid. We waren allemaal artiesten, we deelden onze ervaringen en zelfs onze liefdesverhalen. Op een gegeven moment waren we echt als vrienden voor haar. Merle wilde een spoor achterlaten. Ze heeft geen kinderen, ze is alleen. Haar man is tien jaar geleden overleden. Ze wilde haar archief laten digitaliseren. Dat hebben we gedaan.
Maya: En de film stimuleerde haar echt om opnieuw te creëren!
Amélie: Het is ook: je moet je voorstellen dat ze een beetje opgesloten zaten, net als tijdens de lockdown. Vroeger was er een komen en gaan van mensen in het Chelsea Hotel. Sinds de verbouwingen was er veel stress. Nieuwe eigenaren kwamen toe en gingen weer weg, en de bewoners waren hun speelbal. Er was veel agressiviteit ook, omdat er in het begin een uitzetting was door de eerste eigenaar die het gebouw overnam. De bewoners moesten zich wel verenigen. Als je 82 bent – zoals Merle in het begin van de film – en je leeft onder stof, drilboren… Die spanningen, de druk, het is veel op iemands schouders, zo plotseling. Deze vrouw, die altijd in de lobby zat en mensen ontmoette, raakte meer en meer geïsoleerd. Dus toen wij met onze camera aankwamen, creëerde dat ook een soort energie die we samen deelden en die haar echt de vrijheid en de mogelijkheid gaf om gezien te worden, om bekeken te worden. Ze voelde dat onze blik heel zacht was. We waren er niet om iets van haar te vangen, maar veel meer om samen te creëren. Ik denk dat ze daarvan genoot.
Jullie zijn al heel lang vrienden, maar dit is de eerste keer dat jullie samen regisseren. Hoe was het?
Amélie: Het was een groot avontuur.
Maya: Omdat het onze relatie voorgoed heeft veranderd. Het was soms ook moeilijk. Het zijn twee creatieve breinen, twee manieren om dingen te zien. Dus je moet je aanpassen. En soms werkt het perfect en soms is het…
Amélie: Er waren zoveel factoren, er was zoveel te behandelen. Omdat we met z’n tweeën waren, kon Maya soms dichter bij de personages staan en dan kon ik de techniek beheren of mij bezig houden met de dingen die buiten de kamer gebeurden. We speelden constant op het randje: we werden binnen wel getolereerd, maar normaal gesproken konden we ons niet inlaten met de werknemers. We mochten de werkruimtes eigenlijk helemaal niet betreden. We duwden altijd tegen de grenzen. Dus het feit dat we met z’n tweeën waren, was goed.
Maya: Het was heel geruststellend.
Amélie: the Chelsea is net zoals de eenenvijftig mensen die ze huist: vol van intensiteit, van persoonlijkheid. Met pieken die hoog kunnen zijn, maar soms dalen die enorm diep gaan. Het is alsof het gebouw ook een soort lichaam op zich is.
Maya: We waren op ontdekkingstocht. Het is veel leuker om samen een plek te verkennen. Soms waren we bang, maar – weet je – whatever!
Jullie deden aan urban exploring eigenlijk! Gelukkig hadden jullie wat back-up, van een wel zeer grote naam… Op een van de eerste shots verschijnt zijn naam als executive producer: Martin Scorsese?! Hoe is dat gebeurd?
Amélie: Ik ging met mijn eerste film, La Tête la première (2012), naar het First Time Fest in New York. Ik won daar de grote prijs en als beloning daarvoor mocht ik een avond doorbrengen met enkele persoonlijkheden uit de New Yorkse cinema: Martin Scorsese, Darren Aronofsky en Ellen Burstyn. Zij hadden mijn film niet eens gezien, ze waren gewoon uitgenodigd als beloning, wat een beetje vreemd is. Ik heb met hen gesproken die avond. Een vriend van mij, die mijn film mee geproduceerd had, had mij enkele exemplaren van de film meegeven op DVD en zei: “Geef het aan hem, geef het aan Scorsese”. Ik weet niet zeker of ik het zelf zou hebben gedaan, want ik ben erg verlegen en ik hou er niet van om mensen die bekend zijn en die ik respecteer onder druk te zetten. Uiteindelijk gaf ik het aan hem, enkel de disc zonder iets om het te bedekken.
Een paar maanden later kreeg ik een brief van hem, dat hij het erg leuk vond en dat ik contact met hem kon opnemen. Ik kon het niet geloven. Het duurde echt zes maanden voor ik besefte dat hij het echt over mijn film had. Ik heb hem wel bedankt, maar ik vroeg niets van hem omdat ik het gevoel had dat ik het hem niet kon vragen.
Pas toen ik bezig was met mijn tweede film (Drôle de père), hadden we op een gegeven moment een probleem met het budget en we waren al erg dicht bij de opnamedata. Ik was aan het filmen met mijn dochter, dus we moesten het die zomer doen. Anders zou het een jaar langer wachten zijn en ze zou niet de leeftijd hebben die ik wilde voor de film. Toen herinnerde ik mij die brief en schreef ik hem, naïef, omdat ik niets te verliezen had. Hij antwoordde heel snel en besloot de film te steunen. Sindsdien heb ik hem een paar keer ontmoet en hij was altijd bereid me te helpen bij het maken van een fictiefilm.
Toen Dreaming Walls bijna klaar was, wilde ik zijn mening horen, omdat hij een echte New Yorker is en wij een film aan het maken waren over een bezienswaardigheid daar die hij kent. Dus stuurden we hem de film, gewoon op een vriendschappelijke manier. Een paar dagen later belde hij me: Hij vond de film geweldig, hij wou helpen. Hij wou dat mensen deze film zouden zien. Zijn team vroeg ons: “Wat wil je? Wil je krediet? Wil je zijn naam? Wil je een citaat?” Wij dachten: “Well… We willen alles: het citaat, de naam!”
Dat heeft de film waarschijnlijk wel geholpen. We gingen in première in New York. De film speelde in cinema’s doorheen de VS, wat niet evident is in deze tijden waarin zo weinig mensen nog naar de cinema gaan. En we hadden veel media-aandacht.
Jullie doen het internationaal goed, tijdens – inderdaad – moeilijke tijden voor cinema. Wat het medium documentaire betreft, loopt het in België ook stroef. Baart dat jullie zorgen?
Amélie: Ik kan vooral over de franstalige kant ervan praten, omdat we niet echt met het VAF werken. Er worden momenteel veel documentaires gemaakt, maar ze reizen niet echt. Ze blijven vrij lokaal of reizen naar Franse festivals. Al is er in Frankrijk geen publiek zoals men in Vlaanderen wel heeft. Fransen gaan wel naar Franse films kijken, maar niet naar franstalige films van Belgische regisseurs.
Maya: We wilden eigenlijk een serie maken over het hotel, maar er bestond geen fonds voor docu-series. Televisiezenders zouden een grotere inspanning kunnen doen om de verschillende soorten documentaires te ondersteunen. Maar ze denken dat die erg geformatteerd en pedagogisch moeten zijn, dat het publiek onze film niet zal begrijpen.
Amélie: Er is geen kader voor een poëtische film. Dat is het probleem. Ze willen iets heel eenvoudigs, straight to the point, met een voice-over.
Maya: Ik denk dat dat één van de gevaarlijkste dingen is: er is geen ambitie en het zal steeds meer de creativiteit verminderen. We dreigen zeer getalenteerde makers uit ons land te verliezen aan het buitenland.
Dreaming Walls: inside the Chelsea Hotel is vanaf woensdag 9 november te zien in o.a. Cinema ZED Leuven & Hasselt, Budascoop, Palace (avant-première in aanwezigheid van de regisseurs op maandag 7/11), Cinema Vendôme (in aanwezigheid van de regisseurs op zondag 13/11), Cinema Lumière Antwerpen, Sphinx Cinema, De Roma (29/11), Cineflagey(23/11), Brussels Art Film Festival (11/11 in Cinematek en 13/11 in De Cinema).